De Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) is een dubbelganger van de venwitsnuitlibel: iets robuuster en minder kritisch en behoort tot de familie korenbouten.
Kenmerken
31-38 mm. Kleine soort, maar groter en vooral robuuster gebouwd dan de venwitsnuitlibel.
Achterlijf zwart met lichtere vlekken (geel, rood of bruinrood, afhankelijk van geslacht en leeftijd). Voorrandader van de vleugels (in vooraanzicht bekijken): geheel geel gekleurd. Achterlijfsaanhangselen zwart. Mannetje: uitgekleurde mannetjes zijn zwart met een rij rode vlekjes op het achterlijf. Bij oude mannetjes worden de vlekjes donker bruinrood. Pterostigma’s bruinrood, maar afhankelijk van waarnemingsafstand en lichtinval soms zwart lijkend. Jonge mannetjes hebben nog gele achterlijfsvlekken en zien eruit als vrouwtjes. Vrouwtje: achterlijf zwart met vrij grote en brede gele vlekken. Pterostigma’s zwart, net als bij de meeste andere witsnuitlibellen.
Gelijkende soorten
Andere witsnuitlibellen. Mannetjes lijken vooral sterk op venwitsnuitlibellen, vrouwtjes lijken vooral sterk op gevlekte witsnuitlibellen.
Deze libel komt vooral in vennen en hoogveen, daarnaast ook in duinplassen en soms laagveenmoerassen.
Vliegtijd en gedrag
Vroege voorjaarssoort: begin april tot eind juli, met een piek in mei. Dit is gemiddeld iets vroeger dan de venwitsnuitlibel. Incidenteel kan een zeer kleine tweede generatie noordse witsnuitlibel worden aangetroffen in de herfst.
Het gedrag is zeer vergelijkbaar met de venwitsnuitlibel en beide soorten komen vaak op dezelfde plek voor. Jonge noordse witsnuitlibellen vliegen van het water af en worden aangetroffen op beschutte plekken in bossen en heideterreinen. Zonnende dieren zijn vaak te vinden op boomstronken en dode boomtakken. Eenmaal terug bij het water verdedigen de mannetjes een klein territorium, vanaf een zitplek in de oevervegetatie. Bij hoge dichtheden verdwijnt het territoriale gedrag. De eitjes worden door het vrouwtje al vliegend los in het water afgezet, vaak op plaatsen met veel veenmos in het water. Het mannetje verdedigt soms het vrouwtje door vlak boven haar te blijven vliegen en andere mannetjes weg te jagen.
Levenscyclus
De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt vroeg: van begin april tot half juni. In jaren met een uitzonderlijk warme herfst kunnen incidenteel larven uitsluipen die eigenlijk zouden moeten overwinteren.
Bron: Libellennet