Zijne Majesteit de Koning deelt met groot leedwezen mede dat vanochtend Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Johan Friso Bernhard Christiaan David, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Armsberg op Paleis Huis ten Bosch in Den Haag is overleden op 44-jarige leeftijd.
Prins Friso is overleden aan complicaties die zijn opgetreden ten gevolge van de hersenbeschadiging veroorzaakt door zuurstoftekort bij zijn ski-ongeval op 17 februari 2012 in Lech, Oostenrijk.
Na behandeling op de intensive care van het Landeskrankenhaus in Innsbruck werd de Prins begin maart 2012 overgebracht naar het Wellington ziekenhuis in zijn woonplaats Londen.
Sinds november 2012 vertoonde Prins Friso tekenen van zeer gering bewustzijn (“minimal consciousness”), een toestand waarin zich sindsdien geen veranderingen hebben voorgedaan. Begin juli 2013 werd hij overgebracht naar Paleis Huis ten Bosch.
De Koninklijke Familie dankt allen die voor Prins Friso hebben gezorgd zeer hartelijk voor de uitstekende en toegewijde verzorging.
Bron: Communiqué van de Rijksvoorlichtingsdienst
Toen prins Friso werd gedoopt schreef Huub Oosterhuis op verzoek van zijn vriend Claus een lied voor bij die doop.
Ergens komt een kind vandaan,
van ver, van buiten zonder naam;
het is nog niemand, spreekt geen woord,
heeft van de dood nog niet gehoord,
het huilt nog van geboortepijn
en weet niet wie het ooit zal zijn.
Dan roepen mensen jij, jij, jij,
woon hier bij ons, woon hier bij mij,
de wereld wordt een huis voor jou
en liefde maakt een mens van jou.
Dan geven wij elkaar een naam:
iemand niemand,
kind van mensen ben jij voortaan.
Ergens moet een mens toch heen,
hij gaat zijn eigen weg alleen,
en zoekt of in de wildernis
een bron van levend water is,
en luistert of een woord bestaat
waarin zijn toekomst opengaat.
Dan roepen mensen jij, jij, jij
woon hier bij ons, woon hier bij mij,
het water is een bron voor jou,
de toekomst heeft een woord voor jou.
Dan vindt een mens zijn eigen naam:
iemand niemand, dorst en water,
kind van mensen ben jij voortaan.
Niemand weet waartoe hij leeft,
waarom hij hart en handen heeft;
er is geen daarom, eens voorgoed,
maar enkel adem, vlees en bloed.
Zo leeft een mens tot in de dood
onooglijk klein, onzichtbaar groot.
Dan roepen mensen jij jij jij
wees hart en hand en mens voor mij,
wees waarom daarom groot of klein
de mens die jij alleen moet zijn.
Zo leeft een mens van naam tot naam:
iemand niemand,
dorst en water, vriend en vreemde,
kind van mensen ben jij voortaan.
Niemand weet wat leven is,
alleen dat het gegeven is,
van vuilnisbelt tot gouden troon,
aan vluchteling en koningszoon.
Wie leeft die maakt zijn eigen lied
en wie niet leeft verstaat het niet.
Laat ze maar roepen jij jij jij,
wie leven wil die zingt zich vrij,
wie leeft die maakt zijn eigen lied
en wie niet leeft verstaat het niet.
Zo zingen wij elkanders naam;
iemand niemand, dorst en water,
vriend en vreemde, dood en leven,
mensen, mensen zijn wij voortaan.