De rooms-katholieke kerk in de Kerklaan in Veenhuizen in de provincie Drenthe, is vernoemd naar de heilige Hiëronymus Aemilianus, patroonheilige der wezen.
In 1823 stichtte de Maatschappij van Weldadigheid hier een rooms-katholieke kerk en zesendertig jaar later in 1859, kwam het bedehuis in bezit van de staat.
Uniek omdat het qua bouw afwijkt van de doorsnee katholieke kerken, maar ook omdat het het werk is van verpleegden en gedetineerden. Zo is de fraaie houten zoldering in eigen beheer gemaakt. Dat geldt ook voor het priesterkoor.
In 1823 werd weliswaar een rooms-katholieke kerk gebouwd, maar die werd na enkele decennia te klein. Het duurde tot 1891-1893 eer er een nieuw gebouw verrees. Het oude kerkje staat nog steeds vlakbij de huidige kerk en doet nu dienst als School met den Bijbel. In het begin heeft het nog een aantal jaren als hulp-cellengebouw dienst gedaan.
De bouwmeester van het Rijk in het Veenhuizer complex, W.C. Metzelaar, kreeg de opdracht tot nieuwbouw. Het was een man die net als zijn vader en voorganger vasthield aan ambachtelijke stijl. Hij ontwierp een kerk in een enigszins neo-gotische stijl, maar eenvoudig en met een eigen karakter. Het werd een grote zaalkerk, zonder pilaren, met aparte zitplaatsen voor de ambtenaren en daarnaast nog eens 800 plaatsen voor de ‘verplichte bezoekers’.
Het plafond werd in hout – met versieringen – uitgevoerd in plaats van steen dan wel stucwerk. Die houten zoldering wordt gezien als de oorzaak van de voortreffelijke akoestiek in de kerk. De zaalkerk telt acht traveeën (gewelfvlakken), heeft hoge, grote boogvensters, met spitsbogen van natuursteen.
Het hoofdaltaar is aan de oostzijde (de kant van de opkomende zon, de richting naar Jeruzalem). De kerk is gebouwd van west naar oost. Metzelaar volgde hiermee de Heilige Linie, zoals door J.A. Alberdingk Thijm in zijn boek van 1858 beschreven. Hij gaf daarin aan dat de oostwaartse richting van kerk en altaar het hoofdbeginsel was van de kerkelijke bouwkunst.
Het orgel uit 1823 kreeg een plaats in de nieuwe kerk. Dat orgel is tijdens een restauratie in de jaren zestig verdwenen. Niemand weet meer waarheen. In de plaats daarvan kwam een theaterorgel uit Tilburg. Kennelijk geen slechte ruil, want kenners spreken van: ‘een juweeltje!’. Het bijzondere is ook nog dat het bespeeld werd door een protestant…
Bijzonder in de gewelfde apsis (priesterkoor) is de schildering van Christus’ Hemelvaart. Omdat de Haagse reclameschilder Adolf Gantzert in de oorlog geen beste was geweest, werd hij voor vijf jaar naar Veenhuizen gestuurd. Hij wist de pastoor te overtuigen van zijn gaven en mocht het gewelf vullen. Het is een geslaagd werkstuk geworden uit de jaren 1946 en ’47, met een Christusfiguur, twee engelen en elf apostelen (Judas was inmiddels afgevoerd). Maar er stond nog een figuur op in het linkse segment. Wat stelde de rechtse en in de kruisgang onbekende figuur met bedelstaf voor?
In het begin van de 21e eeuw kwam de oplossing van een van Gantzerts kleindochters, die het familieverbod – geen contact met ‘hem’ – doorbrak en eens in Veenhuizen kwam kijken naar wat opa zou hebben geschilderd. Het werd een emotionele ontmoeting en ontdekking: ‘Dat is opa!’. Maar… zoals excursieleider Jan de Maar inmiddels heeft ontdekt, één van de engelen is ‘oma’.
Bron: Grote Kerk Veenhuizen