Het was een product dat in een groot deel van de vorige eeuw nog veel in Nederland werd gebruikt en werd gebrand in kleine, vaak ambachtelijke, ovens. Het daardoor ontstane product was vooral in de bouw van groot nut totdat cementmortel stap voor stap als bindmiddel een steeds grotere rol ging spelen. Het door mij bedoelde product werd steeds minder gevraagd en alleen nog maar in de bouw gebruikt als restauratiemiddel in gebouwen waarin het product voorheen was ingezet. De schelpkalkmortel was een bindmiddel dat snel zorgde voor sterkte in het te bouwen object. Het was nodig een voor de productie een stevige oven te bouwen waarin de temperatuur op liep tot ongeveer 1000 graden Celsius.
Toen destijds cement meer en meer gebruikt werd binnen de bouw bleek dit als bindmiddel veel harder en dus ook stugger te zijn. Wel bleek het gebruik van cementmortel tijdens restauratieprojecten bij met schelpkalk gebouwde gebouwen tot grote problemen te leiden omdat het minder elastisch was dan schelpkalkmortel. Toch werd het steeds minder gebruikt en werden steden steeds groter door uitbreiding van de woningbouw in de decennia na de Tweede Wereldoorlog en dienden de kalkovens, die vaak gesitueerd waren aan de randen van steden, te verdwijnen om ruimte te maken voor nieuwbouw, dat voornamelijk bestond op het optrekken van de zogenaamde systeembouw segmenten.
Ook in Groningen werd er volop gebrand en wel in de kalkovens van Wigboldus Beton N.V. aan de Friesestraatweg in de wijk Kostverloren en in de provincie ondermeer door dezelfde onderneming in Garmerwolde. In 1875 stichtte Wigboldus zijn eigen kalkbranderij in Kostverloren. In de kalkbranderij werd de metselkalk geproduceerd. Als brandstof voor de kalkovens werd meestal turf gebruikt. Na verhitting ontstond ongeblust kalk (calciumoxide). Na het blussen met water verkreeg men gebluste kalk (kalkhydraat). De gebluste kalk werd gezeefd en eventueel fijn gemalen. Wanneer de zo ontstane metselkalk werd vermengd met zand en water kon het als mortel worden gebruikt bij metselwerk.
Het was trouwens niet de enige kalkmolen in Kostverloren want sinds 1765 was er de branderij ‘de Etna’, welke in 1795, volgens de gegevens van het Groninger Archief, in handen kwam van Hilde Jacobs Sijtsma. In 1812 kwam hij te overlijden waarna, geholpen door een aantal knechten, de weduwe de kalkbranderij voort zette. De kalkfabriek van Wigboldus aan de Friesestraatweg kreeg in 1888 de naam ´de Vesuvius´ mee. De in 1851 in Garmerwolde geboren Eppo Roelfs Wigboldus had meerdere plannen. Zo werd in de directe omgeving een stoomhoutzagerij opgericht en een pan- en tegelfabriek. De kalkmolen ‘Etna’ verwisselde in de loop der jaren een aantal keer van eigenaar en in 1904 kwam deze branderij vervolgens ook in eigendom van E.R. Wigboldus. Eppo Roelfs kwam in 1929 te overlijden maar de familie zette de onderneming voort als N.V. Wigboldus.
Op 10 maart 1971 werd bekend dat de ovens aan de Friesestraatweg zouden worden gesloopt. De directie van Wigboldus had zich bereid verklaard tot sluiting over te gaan en de fabricage van schelpkalk definitief te staken. Wel stelde men dat de N.V. Wigboldus een schadeloosstelling diende tegemoet te zien. Uiteindelijk besloot de gemeenteraad van Groningen akkoord te gaan, waarbij het bedrag van fl. 77.000,– werd toegezegd. Ook werd overeengekomen dat de sloopkosten voor rekening van de gemeente Groningen zouden komen. Rekening werd gehouden dat de kosten hiervan rond de fl. 10.000,– zouden komen te liggen.
De buurtbewoners waren heel tevreden met de besluitvorming want de kalkovens aan de Friesestraatweg hadden al hun onaangename
geuren sinds 1888 verspreid. Naarmate echter de voltooiing van de wijken De Paddepoel en Vinkhuizen vorderde, nam het aantal klachten van bewoners in die wijken over luchtverontreiniging van de betreffende kalkovens toe. Er verschenen niet alleen vele ingezonden brieven in de kranten, ook de gemeenteraad hield zich herhaaldelijk met het probleem bezig.
Omdat de kalkovens op de monumentenlijst stonden, had het college van Burgemeester en Wethouders in eerste instantie laten nagaan of het mogelijk was om op grond van de Hinderwet nadere voorwaarden aan de vergunning te verbinden, waardoor aan de stankhinder een eind zou kunnen worden gemaakt en waarbij de kalkovens toch voor het stadsbeeld behouden zouden kunnen blijven. Men had daarvoor de medewerking van TNO uit Delft ingeschakeld. Onderzoek wees uit dat het zeker mogelijk was om via een aantal extra voorzieningen de stankoverlast te beëindigen. Daar stond wel tegenover dat deze voorzieningen dermate veel zouden kosten dat een bedrag ruimschoots de 100.000 zou overschrijden.
Bovendien had het onderzoek van TNO uitgewezen dat de geplande aanpassingen zeker ook aanleiding konden geven tot verstoring van het bestaande productieproces. Daarom bleek de enige oplossing de staking van het productieproces te zijn en dus geen kalkproductie meer vanaf de locatie Friesestraatweg en dus ook de afbraak van de kalkovens.
De minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk diende, vanwege de aanwezigheid van de ovens op de Monumentenlijst, wel toestemming te geven. Een woordvoerder van de familie Wigboldus, noemde destijds de regeling, die met de gemeente Groningen was getroffen, prettig. Wigboldus Beton N.V. zou vervolgens door het wegvallen van de eigen fabricage van schelpkalk aan de Friesestraatweg dit product bij een andere fabrikant dienen te kopen omdat de kalkovens, die men ook in Garmerwolde had, de gevraagde productie niet aankon.
De heer Wigboldus stelde destijds in een interview nog wel dat hij met een bloedende ziel afscheid zou nemen van de kalkovens. Of het hem allemaal te veel werd is niet bekend maar nog in hetzelfde jaar dat het besluit tot afbraak viel, 1971, besloot hij de onderneming te verkopen aan GEM beton dat nog steeds in de bouw actief is.
De eerder gememoreerde kalkovens, die ten oosten van Garmerwolde aan het Damsterdiep staan en in 1876 gebouwd werden in opdracht van de familie Wigboldus onder de naam ‘Kalkfabriek de Merapie’, werden in 1976 gesloten. Ook deze drie kalkovens staan op de monumentenlijst en werden verbouwd tot één woning.
Hans Knot
Bronnen:
De schildersbuurt West End door Beno Hofman
Gemeentearchief Groningen
Nieuwsblad van het Noorden april 1971
Foto’s: Groninger Archief
Ik las dat de familie Fourmestraux uit Groningen kwam rond 1300.
In hun wapen staat ook het wapen van Groningen.
De naam vertaald in het Nederlands: Four = oven en me komt van mener bedienen, kom ik uit op ovenbrander. Waarschijnlijk ook een Kalkoven.
Mischien leuk om dit na te gaan.