Met de dagvaardingen in mijn map loop ik naar de zittingszaal. Om halftwee dient een poging tot doodslag op een baby.
Je wandelt de zittingszaal binnen en neemt plaats achter een tafel, vóór mij en mijn collega.
Je ontkent.
Je zou zoiets nooit doen, zeg je. En zeker niet bij een baby. Ik ga kort in de tijd terug en denk aan mijn eigen kinderen. Hoe klein ze waren met negen weken, hoe weerloos en hoe breekbaar.
Je woont nu in Brabant, maar je bent voor de zitting naar Groningen gekomen. Toen je nog in de provincie woonde, zo staat het op de dagvaarding, zou jij je dochtertje van december 2013 tot medio februari 2014 hard heen en weer hebben geschud. Je zou haar op haar borstkas hebben gedrukt, haar hebben geslagen, haar beentje hebben verdraaid en haar aan haar armpjes en beentjes hebben getrokken. Hierdoor zou zij twaalf letsels als breuken hebben opgelopen in benen, in haar rechterarmpje, haar ribben en haar hoofdje. Van jouw rammelen aan en schudden met je baby liep zij schedelbreuken op. Ook zou je haar in de rondte hebben gedraaid. De diverse botbreuken en ander letsel is volgens deskundigen niet ontstaan door de bevalling, door een ziekte bij de baby of door een val.
De baby overleeft wonderwel alle rampen en rellen.
Je hebt het niet gedaan, zeg je.
De zaak komt aan het rollen wanneer je een opgezet beentje bij de baby ontdekt. Jij en je vrouw gaan samen met de kleine naar de huisarts, die jullie vervolgens naar een kinderarts stuurt. Röntgenfoto’s laten nieuwe breuken zien, maar ook oud (schedel)letsel. Voor zover je over ‘oud’ kan spreken, met negen weken. De kinderarts meldt zijn bevindingen aan het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Jullie kinderen – dan negen weken en twee jaar oud – worden per direct uit huis geplaatst.
Vrijwel nooit loop ik de zittingszaal uit. Ik luister en ik schrijf.
Wanneer je baby’tje de fles kreeg, moest het volgens jou een boertje doen. Volgens het Openbaar Ministerie zou je haar dan hard op haar rug hebben geslagen, in haar ribbetjes en buikje hebben geknepen en haar op de kop hebben gehouden.
Je vertelt dat je eens per drie maanden je kinderen mag zien. Je neemt die dag speciaal vrij van je werk bij de bottelier. Ook koop je veel cadeautjes voor de kinderen, zeg je.
En dan gaat het mis. Je koopt cadeautjes voor het kindje. Mijn leesbril leg ik neer, en loop even de zittingszaal uit. De bodes kennen me goed, ik krijg een begripvol knikje. Op de hal blaas ik even, en praat kort met een bode. Na een minuutje loop ik weer naar binnen, en hoor je nog net zeggen dat je zelf de hulpdiensten hebt ingeschakeld.
Vijf keren zijn je vrouw en jij verhoord op het politiebureau. De vijfde keer zou je vrouw uit de school hebben geklapt. Zij vertelt dat ze bang voor je is, dat je vaak zomaar woedend bent, onberekenbaar en dat je haar onder druk zet. Ook heeft ze de baby op een avond hard horen krijsen, alsof het extreme pijn had. Ze durfde er niets van te zeggen.
Jullie worden in de verhoorkamer afgeluisterd. Op die tapes is te horen hoe jij je vrouw instructies geeft om een ander verhaal te vertellen. “Blijf bij het oude verhaal”, en “Zeg maar gewoon dat dit van de zwangerschap en de bevalling komt.”
De dagvaarding valt bij je op de mat. Je moet verschijnen in de rechtbank.
Jouw omgeving verklaart dat je een manipulatieve man bent, en dominant. Deskundigen rapporteren dat je ‘mogelijk’ een persoonlijkheidsstoornis hebt, met ‘mogelijk’ narcistische trekken, én dat je de hele boel aan elkaar fantaseert.
Baby’s oude letsel is volgens artsen in de loop der weken ontstaan. Vrijwel direct na haar geboorte.
Op zitting vertel je dat je graag wilde dat het kindje een boertje deed. Om dit te bespoedigen wilde je dat ze niet lang zou huilen, omdat ze dan het andere kind in huis wakker maakte. Je gaf haar dan liefdevolle klopjes op haar ruggetje. Je hebt haar geen kwaad gedaan, zeg je.
De aanklager acht de mishandelingen en het ‘shaken baby- syndroom’ bewezen en plakt er het juridische etiket ‘poging tot doodslag’ op.
Je advocaat pleit niet eens staand. Er ligt een eis van twee jaar cel voor je op tafel en hij leest zittend zijn rommelige pleidooi voor, met veel beschuldiging richting je vrouw. Zij zou al ruim een half jaar niet naar de kinderen hebben omgekeken. Nee, dan jij. Jij komt er tenminste nog. Met veel cadeautjes. Je neemt er zelfs voor vrij, zegt hij.
Je vrouw wordt niet vervolgd. Zo gaan de dingen soms.
Over twee weken is de uitspraak. Dan weten we of je de poging tot doodslag op je baby op je geweten hebt. Niets is zeker.
Stel dat je het niet hebt gedaan. Stel dat je gewoon zó dol was op je baby dat haar expres pijn doen nooit in je opkwam. Stel dat alle bevindingen van artsen, deskundigen, politie, die van je vrouw en je omgeving niet kloppen. Dat het een nare droom is. Stel dat de rechters overtuigd zijn van je onschuld. Dat ze je op je woord geloven en onvoldoende bewijzen vinden in een ‘poging tot doodslag’. Dan volgt vrijspraak voor dat feit.
Maar wat als je het wél hebt gedaan. Dat je ‘t meiske meerdere malen ondersteboven hebt gehangen, haar op haar ruggetje hebt geslagen, haar beentje hebt verdraaid, haar aan haar armpjes en beentjes hebt getrokken en haar hebt geknepen waar je maar kon, zodra de kans zich voordeed. Wat nu, als de rechters poging tot doodslag bewezen achten en meegaan in de eis van de officier van justitie. Je hebt zijn woorden gehoord. “Des te jonger des te gevaarlijker. Meneer nam de aanmerkelijke kans op overlijden voor lief.”
Dat betekent dat je gewoon keihard twee jaar moet zitten. Jammer voor je.
Stel dat je het gedaan hebt.
Hoe durf je. Wat mankeert je.
Waarom.
Held die je bent.
Bron: Karin Smalbil