De machinist. “Ik kan het niet meer, treinen.” door Karin Smalbil

Zijn stem klinkt mat en rustig wanneer hij de deur opendoet. “Ik dacht al dat je er ongeveer zo uit zou zien”, zegt hij wat onhandig. Hij wil wel met me praten over zijn ervaring als machinist. Hij vraagt om een momentje en schenkt zichzelf en mij een kop koffie in. Een antieke klok tikt rustgevend in de kamer. Een kleine hond kijkt me wantrouwend aan vanuit zijn mand. “Dat is Joepje.

 

Nou die is bejaard, hoor. Heeft amper tanden in zijn mond. Veertien is ie. Aflopende zaak.”

Hij begint wat hortend en stotend te vertellen. Praat er duidelijk niet graag over. Zo gek is dat niet. Hij is 49 jaar oud nu. Volledig afgekeurd. Zijn grote hobby is de oldtimer in de garage en zijn duiven. “Je wilt niet weten hoever die kunnen vliegen. Ik heb er een topper bij. Meta. Supersnel is ze.” Hij gaat zitten aan een grote eettafel vol met tijdschriften.

Als klein jochie dacht ik: Later, als ik groot ben, bestuur ik de grote trein. Dan zorg ik ervoor dat iedereen op tijd is, naar zijn of haar familie kan. De hele dag treinen. Volle wagons en blije mensen. Als ik klaar ben met mijn opleiding, dan gaat het beginnen.

Het is nu later. Ik ben klaar met mijn opleiding en klaar met mijn werk als machinist. Ik kan het niet meer. Dat heeft een reden. Ik vind het niet meer leuk namelijk. Ik ben het gaan haten. Het ging niet om de tijden of de kerstdagen dat ik moest werken hoor, dat waren nog eens leuke tijden. Nee, dat niet. Springers, daar gaat het hier om. Springers, een woord waarvan ik als ventje van tien niet wist dat het bestond. Ik dacht toen nog aan reizen. Niet aan mensen die voor mijn trein zouden springen. Ik hoorde het wel eens, ik sprak er eens over met een collega. Hij had ‘zo’n geval’ gehad. Een vader gooide zichzelf voor de trein. Hij trok zijn kinderen van tien en elf mee. Voor de ogen van een tachtig jarige man. Utrecht, daar was het. Binnen twee weken zat hij weer op zijn cabinestoel en reed hij weer van Rotterdam naar Amsterdam, Zwolle en Amersfoort. Ik koesterde diepe bewondering voor die man. Hoe kon hij toch zijn werk weer oppakken nadat hij met eigen ogen had gezien dat degene die kort daarvoor was gesprongen van de rails was geraapt. Ook de traumawerkers hadden het er moeilijk mee. In een paar maanden tijd heb ik de man zien veranderen van een grote dikkerd in een magere man. Met grote holle ogen. Ik sprak met mijzelf af, dat als mij dit zou overkomen, ik zou stoppen. Meteen. Kun je je voorstellen? Een vader met kinderen? Die oude man verklaarde nog in het nieuws dat hij het zo raar vond dat de man zijn kinderen onder de spoorwegbrug trok. Dat hij dacht dat dit niet goed kwam. Dat één van die kinderen zich terug wilde trekken maar dat pa had besloten. Springen. Nu!

Hij pakt een draadje van een tafelkleed en friemelt er wat aan. Zwijgt seconden.

Natuurlijk las ik wel eens iets over pesten en pesters in de krant. Ik zei dan tegen mijn vrouw: “Ik wist het wel met dat tuig, die lust ik wel een week in mijn huis.” Ik las over zelfmoorden van ogenschijnlijk gewone burgers. Keurige huisvaders, moeders.

Hij slikt.

Het was een koude dag in april, dat weet ik nog. Ik had een vroege dienst geruild met een collega. Zijn vrouw was al een tijd ernstig ziek. Collegiaal als we waren deden we dat, ruilen. Ik weet nog dat ik baalde dat ik mijn lunch was vergeten. Het gaat nergens over. Het was een gewone dag. Dochterlief had die avond een optreden van school, ik verheugde me haar te zien zingen in de aula. Mijn vrouw zou nog een kleinigheidje halen voor haar. Het bomvolle station was voor mij gewoon. Met mijn werkkoffer stapte ik de cabine in en las mijn route uit. Het zou een afwisselende dienst worden en bij Amsterdam- Noord zou ik mijn collega oppikken aan het einde van de dag. Eigenlijk een heel gewone dinsdag.

Ineens was het er, het oorverdovende geluid en een zwarte vlek. Ik weet nog dat ze op het raampje van mijn cabine klopten en riepen. Ik schijn in een totale shock verkeerd te hebben. Ik wilde niet uitsappen. Heb er op gestaan de vrouw in kwestie te reanimeren. Dat kon natuurlijk niet meer. Wist ik veel. Dat is me verteld. In eerst instantie dacht ik aan een ree. Dat was niet zo gek, ik reed in de buurt van een natuurgebied. Gewoon, normale snelheid, juiste spoor. Niets gemist of over het hoofd gezien. Hoe goed en kwaad ook, ik ben begeleid door mensen die gespecialiseerd zijn in het opvangen van een man van toen 34, die zojuist een vrouw van 29 voor zijn trein had gekregen. Het was een moeder, hoorde ik later. Ze had twee kindertjes van twee en vijf jaar jong. Ze was gesprongen omdat ze er geen gat meer in zag. Iets met gezag en een scheiding. En een lul van een vader die niets te maken wilde hebben met zijn kinderen. Hoe alleen en wanhopig ze zich gevoeld moet hebben, weet ik niet. Een ding weet ik wel, ze koos voor de meest afschuwelijke verlossing die er maar bestaat. Zo hard en zo doeltreffend mogelijk. En voor mijn trein. Ik ben ook razend op haar geweest. Twee kinderen achterlaten en de brutaliteit hebben het voor ogen van anderen te doen, mij mee trekken in haar ellende en ervoor zorgen dat mijn vrouw kan zeggen: “Mijn man is nooit meer de oude geworden.” Hoe dood ze al was, ik heb haar dood gewenst. Deze gedachten zijn in de loop der jaren afgenomen, hoor, ik vind het alleen zo triest voor haar familie, haar kinderen. Het waarom zal ik nooit begrijpen. Hoewel, ik zal u iets vertellen; de eerste nacht dat ik badend in het zweet wakker werd en mijn schreeuwen drie huizen verderop nog te horen was heb ik wel eens gedacht: ‘Ik wil niet meer.’ Ik heb het wel eens gedacht. Iemand die springt is ver heen, die denkt niet meer aan gevolgen of risico ‘s, en zeker niet aan die van anderen. Zij zijn al dood van binnen, hoeven alleen nog maar te springen. Een collega zei het treffend: “Alleen haar gezicht was nog heel, er lag een glimlach om haar mond.” Ze was blij dat het over was.

Ik ben opgenomen geweest in twee verschillende psychiatrische instellingen. Slapen gaat niet meer. Nog altijd gebruik ik medicatie. Mijn dochters zijn hun vader sinds die fatale dag kwijt. Mijn vrouw en ik hebben het gered met ons huwelijk maar dat heb ik aan haar te danken. Ik wilde weg van alle treinen. We zijn naar Zeeland gegaan. Daar woon je wijds als je wilt en zie je niet veel treinverkeer. Het is er wel maar ik ga er nooit naar op zoek. Zo ‘n drie keer per week heb ik een nachtmerrie. Details daarover ga ik vandaag uit de weg omdat ik weet dat ik ‘m vannacht dan weer krijg. Mijn collega’s en werkgever hebben me ontzettend goed begeleid, ook mijn gezin. Ik kan er niets anders van maken. Ook nu nog komen collega ‘s af en toe eens langs. Ik heb me een sukkel gevoeld, een verliezer. Ik kon niet weer treinen. Mijn collega wel. Jarenlang voel ik daar al beroerd over. Ik heb het een keer geprobeerd, een dagje met een collega mee. Bij wijze van proef. Ook om aan de Arbo-arts te laten zien dat ik het wel wilde proberen. Nog nooit, maar dan ook nog nooit heb ik zo een paniek gevoeld. Bij ieder bosje langs het spoor dacht ik: “Er komt er zo eentje uit vliegen.” In Amersfoort hielp mijn collega me uitstappen. Ik kon amper lopen van de spanning. Mijn vrouw stond daar met de auto op me te wachten. Ik heb gehuild als een kind. Mijn werkkoffer heb ik aan mijn collega overhandigd en gezegd: “Het ga je goed.”

Ja Fleur. Ik las over haar en zag het in het nieuws. De klootzakpesters hebben er weer eentje zover gekregen, zei ik nog tegen mijn vrouw. Arme ouders. En dan die kinderen die het hebben zien gebeuren. Ik raak daar niet over uitgesproken, dat ik dat zo ontzettend vind. Ze zal niet de laatste zijn. Het gebeurt zo vaak. Ik ken de man niet die haar voor zijn trein kreeg, ik ben al lang uit dat systeem. Ik hoop maar dat hem niet hetzelfde staat te wachten. Jarenlange hel en depressies en bijna een scheiding. Kinderen die hun vader amper herkennen omdat zijn gedrag zo anders is. Ik weet het allemaal wel. Ik lees er ook niet teveel over, over dat meisje, het wordt me onmiddellijk teveel.

Bij het weggaan, loopt hij met me mee naar de deur. “Ah, je bent met de auto. Dan moet je wel even rijden, he?” Ik knik. “Ga ook maar niet met de trein, meisje, als inzittende kan je dat ook gebeuren. Al zeggen ze dan vaak dat een trein vertraging heeft door onderhoud op het spoor. Nou, dan weet je het wel.”

 

* Met dank aan Piet.

*De naam van de woonplaats van de oud-machinist is gefingeerd.

(bron: karin smalbil)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *