In het Groninger landschap staat bij Heiligerlee het standbeeld van Graaf Adolf van Nassau, broer van Willem van Oranje en Rijksmonumenten heeft het rijksmonument in 2013 in de verkoop in het kader van de bezuinigingen.
Op de voorzijde van het grote monument de tekst: ’25 mei 1568. De eerste zege in de tachtigjarige worsteling voor de vrijheid der Nederlanden’. Op de rechterzijde de tekst: ‘Graaf Adolf van Nassau bleef in den roemrijken slag’. Op de linkerzijde de tekst: ‘Oranje met Nederland verbonden’. Op de achterzijde de tekst: ’25 mei 1868. Door het nageslacht den vaderen gewijd’.
Het standbeeld kan gezien worden als cenotaaf, een monument ter herinnering aan iemand die elders ligt begraven. De vraag rest dan waar Graaf Adolf ligt begraven.
De Slag bij Heiligerlee luidde in 1568 definitief de opstand tegen de Spaanse overheersers in, ofwel de Tachtigjarige Oorlog, de Spaanse nederlaag bij Heiligerlee was van groot belang voor het moreel van de vaderlandse troepen. Ondanks de overwinning op de Spaanse troepen was de veldslag geen militair succes, want Lodewijk van Nassau werd korte tijd later verslagen door de Spaanse troepen. In 1574 sneuvelde Lodewijk in de Slag op de Mookerheide, evenals Hendrik van Nassau. In de muur van de kerk te Heumen (Gld.) vindt men ter herinnering aan de beide broers een reliëf met hun beeltenis. In de kerk ter herinnering aan beiden een heus grafmonument, een cenotaaf.
De Slag bij Heiligerlee
Op 23 april 1568 trok Lodewijk van Nassau via Leer Nederland binnen en bezette een dag later de Wedderborg. De Wedderborg was bezit van de katholieke Jean de Ligne, graaf van Aremberg en stadhouder van Friesland, Groningen en Overijssel, die het in 1561 gekocht had. Lodewijk was het om de stad Groningen te doen, maar dat hield de poorten gesloten. De Spaanse (of beter: de Spaansgezinde) en de vaderlandse troepen ontmoetten elkaar op de gronden van het vrouwenklooster Mons Sinaï. Dit klooster was gesticht in 1230 door Herderic van Schildwolde te Oosterlee, dat later de naam Heiligerlee kreeg.
Nadat de Spanjaarden in een hinderlaag waren gelokt, sloeg het paard van Graaf Adolf op hol. Adolf kwam terecht tussen de vijandelijke troepen en vond de dood. Ook zijn tegenstander, Graaf van Aremberg, verloor het leven in de strijd. Volgens sommige bronnen zou het lichaam van Adolf nooit zijn teruggevonden. Er zijn bronnen, die een ander verhaal vertellen. Zo zouden Aremberg en Adolf samen zijn opgebaard in de kloosterkerk van Mons Sinaï. Van daaruit zou Adolf zijn begraven in Midwolda, en later overgebracht naar de grote kerk van Emden (Oost- Friesland). Weer een andere bron meldt dat Adolf, na te zijn opgebaard in de kloosterkerk, met militaire eer werd bijgezet in het kasteel te Wedde. En van daar zou hij zijn overgebracht naar een stamslot in Oost-Friesland.
In 1826 werd het eerste gedenkteken opgericht, een geknotte gedenknaald met daarop een urn. Het opschrift luidde: ‘Den overwonnen held Graaf Adolf van Nassau hier ten plaatse voor ’s lands vrijheid gesneuveld den 23e Mei 1568′. Het monument raakte vervallen en ter gelegenheid van de driehonderdjarige sterfdag in 1868 werd een wedstrijd uitgeschreven om dit te herdenken met een grootser monument. Het winnende ontwerp was van de schilder J.H. Egenberger en architect P. Schenkenberg van Mierop. Omdat Egenberger nauwelijks praktische ervaring had als beeldhouwer werd de Belg Joseph Geels aangetrokken voor de uitvoering. Egenberger had een stenen beeldengroep ontworpen met een stervende Adolf, ondersteund door een wraakzuchtige Nederlandse maagd met achter haar de krijgszuchtige Nederlandse leeuw. Op 23 mei 1868 legden kroonprins Willem en prins Hendrik de Zeevaarder de eerste steen. Het monument was al voltooid in 1872, maar in verband met de hofrouw na aanleiding van het overlijden van prinses Amalia, vond de officiële opening door koning Willem III pas plaats op 23 mei 1873. Nicolaas Beets droeg een gedicht voor.
Graaf Adolf wordt nog op een andere wijze herdacht. In het vierde couplet van het Wilhelmus zijn enkele regels aan hem gewijd:
‘Lijf ende goedt te zamen, heb ick oock niet verschoont,
Mijn broeders hoogh van namen, hebben dit ook betoont.
Graaf Adolph is gebleven in Vrieslandt in den slagh,
Zijn ziel in ’t eeuwig leven, verwacht den jongsten dagh.’
Omdat het te duur was om het beeld in brons te laten gieten, werd het monument in steen uitgevoerd. Schenkenberg van Mierop had de beeldengroep op een heuvel van ‘noordsche steen’ willen plaatsen, maar dit bleek financieel niet haalbaar. Bovendien was het door de Frans-Duitse oorlog van 1870 tot 1871 moeilijk om aan materiaal te komen, zodat Geefs zich genoodzaakt zag om vier verschillende soorten natuursteen te gebruiken in plaats van Frans kalksteen. Om het geheel er toch als kalksteen te laten uitzien, werd het beeld in één kleur overgeschilderd. Maar omdat de diverse steensoorten verschillend reageerden op de weersomstandigheden, ontstonden er voor de onthulling al problemen. In latere jaren gingen ook de ijzeren ankers roesten die de onderdelen met elkaar verbonden. In de twintigste eeuw was de staat van het monument dusdanig dat verschillende ingrijpende restauraties in 1974, 1987-1988 en 1996 nodig waren om het in ere te herstellen.
In ieder geval tot in de jaren vijftig is het monument omringd geweest door grind en een gietijzeren hekwerk. Mogelijk is het hekwerk bij de restauratiewerkzaamheden in de jaren zeventig gesneuveld. (2002-2011)
Bron: Stiching Dodenakkers