Een speciaal programma dat ouders ondersteuning biedt bij emotionele- en gedragsproblemen bij kinderen, blijkt niet effectiever te zijn dan de gebruikelijke zorg zoals die nu wordt geboden door reguliere jeugdgezondheidszorg. Dit blijkt uit een onderzoek uitgevoerd door Edwin Spijkers van de Afdeling Gezondheidswetenschappen van het Universitair Medisch Centrum Groningen in samenwerking met de verschillende GGD’en in Noord-Nederland. Alle foto’s van de start bijeenkomst 2010: klik hier
Hij publiceert deze week over hun onderzoek in het wetenschappelijk magazine BMC Medicine.
Het Australische opvoedprogramma Triple P heeft als doel emotionele en gedragsproblemen bij kinderen op te lossen door ouders vaardiger te maken in opvoeden. Een hulpverlener die is getraind in de Triple P-methode, gaat in vier bijeenkomsten met de ouders aan de slag om een specifieke lastige opvoedsituatie hanteerbaar te maken. Gedrags- en emotionele problemen komen veel voor, ongeveer één op de vijf jeugdigen heeft emotionele of gedragsproblemen. Hierbij is te denken aan driftbuien, zich terugtrekken uit de sociale omgeving of angstig gedrag. Die problemen belemmeren het dagelijkse leven van de jeugdige zelf en soms ook van het hele gezin. Het programma Triple P is in Nederland veel ingezet omdat het een korte behandeling is die in andere landen al effectief was gebleken. De kennis over de effectiviteit van het programma in Nederland was tot nu toe beperkt.
Het onderzoek richtte zich op ouders van kinderen in de leeftijd van 9-11 jaar. Alle kinderen hadden milde gedragsmatige en emotionele problemen. In het onderzoek werden 67 gezinnen een jaar lang gevolgd waarbij de ene helft ondersteuning kreeg via het programma Triple P en de andere helft de reguliere zorg. Ouders vulden voorafgaand aan en na de opvoedondersteuning vragenlijsten in over hun wijze van opvoeden en over het gedrag van het kind.
Het onderzoek laat een afname zien van emotionele- en gedragsproblemen in de Triple P groep, maar een vrijwel even grote afname in de controleroep. Verder werd gekeken naar de opvoedvaardigheden en opvoedstress van de ouders, zoals de wijze waarop ze reageren bij lastig gedrag van het kind. Ook op deze uitkomsten werden geen grote verschillen gevonden tussen de beide behandelingen. Bij geen van beide behandelingen waren er negatieve bijeffecten.