Voor 1950 broedden er geen turkse tortels in Nederland. Het is nauwelijks voor te stellen hoe snel de uitbreiding van deze hoogproductieve broeder zich heeft voltrokken. Dat komt doordat turkse tortels tot wel 5 broedsels per jaar groot kunnen brengen. De jongen uit het eerste legsel doen een paar maanden
later zelf al weer mee aan het voortplanting. Er zijn weinig of geen vogels die zich zo snel kunnen vermenigvuldigen.
De Turkse tortel (Streptopelia decaocto) is een duif die tegenwoordig vrij algemeen in Noordwest-Europa voorkomt.
Het is een grijs-beige vogel die ongeveer 29-32 cm lang is met een donker met wit streepje in de nek. De staart is van onderen voor de helft wit. Ze eten voornamelijk zaden, rupsen, torren en kleine vruchten.
De Turkse tortel is sinds 1900 vanuit de Balkan West-Europa binnengetrokken. Het is een vogel die redelijk veel in de buurt van mensen komt, een cultuurvolger, en komt voor bij degenen die hoenders houden. Net als bij de huismus is in Nederland sinds de jaren 80 een drastische teruggang (halvering) vastgesteld.
De Turkse tortel bouwt een eenvoudig nest bestaande uit losse takjes die in elkaar gestoken een ‘platje’ vormen. In dat nest worden steeds twee eieren gelegd. Het broedsel mislukt regelmatig, maar door steeds weer opnieuw een nest te maken lukt het de meeste Turkse tortels eens per jaar jongen vliegvlug te krijgen. De Turkse tortel kan dan ook broedend worden aangetroffen in alle maanden van het jaar. Een ei is uitgebroed in 14-18 dagen en de jongen kunnen na 15-19 dagen uitvliegen. De jongen hebben in hun nek nog geen zwarte ring. Hun gezang bestaat uit het ritmisch herhalen van zangwoord “pwopeetje”. De intonatie waarmee het gezang gebracht wordt kan verklaren hoe deze vogel zich voelt ten opzichte van andere Turkse tortels in de buurt. Het is hun manier van verbale communicatie.