Zuid-Holland Delft – Hugo de Groot

Hugo de Groot werd geboren te Delft als telg van een Nederlands  patriciërsgeslacht.. Zijn vader, Jan de Groot (1554-1640), telde veel bekende geleerden uit de Republiek onder zijn vrienden. Deze geleerden herkenden al snel Hugo’s bijzondere begaafdheid; zo kon hij al vanaf zijn achtste jaar dichten in het Latijn en vertaalde hij ook al op vroege leeftijd Griekse en Latijnse boeken.

De jeugdige Hugo de Groot ging al op elfjarige leeftijd studeren aan de universiteit van Leiden, waar hij omging met medestudent Daniel Heinsius. Hun gezamenlijke leermeester was de Franse filoloog Josephus Justus Scaliger. In 1598 mocht hij mee met een gezantschap naar Frankrijk, dat onder leiding stond van Johan van Oldenbarnevelt, en als doel had van koning Hendrik IV steun te verkrijgen voor een voortzetting van de opstand tegen Spanje. Het was tijdens deze reis dat de Franse koning hem le miracle de la Hollande zou hebben genoemd, en bovendien promoveerde Hugo in Orléans tot doctor in de beide rechten (5 mei 1598), dus het “gewone” wereldlijk recht én het kerkelijk recht. Hij begon zijn carrière in 1600 als advocaat in Den Haag; in 1607 werd hij in dezelfde stad advocaat-fiscaal van de Hoge Raad van Holland en Zeeland. Zijn bekendste Nederlandstalige werk is Inleidinge tot de Hollandse Rechtsgeleerdheid.

 

In 1613 maakte hij als diplomaat deel uit van een delegatie naar Engeland. Daar onderhield hij zich met de meest intellectuele koning van Engeland Jacobus I over de kerkelijke twisten tussen de remonstranten en de contra-remonstranten. Hij ontmoette daar voor het eerst de uitgeweken Franse classicus en filoloog Isaac Casaubon, met wie hij voorheen al gecorrespondeerd had. In datzelfde jaar werd hij tot pensionaris van Rotterdam benoemd.

Gevangenschap op Loevestein

Even na 1610 laaiden er in Nederland godsdienstige twisten op die tot in de politiek werden uitgespeeld. Deze twisten kwamen overigens niet als een verrassing. De Groot was in 1607 een van de velen geweest die voorspelden dat door een bestand met Spanje ruimte zou ontstaan voor onderlinge partijstrijd in de Republiek. Inzet was de leer van de predestinatie, ofwel de Goddelijke voorbeschikking. In hedendaagse termen kan men zeggen dat de strijd ging tussen de strenge Gomarus en de gematigde Arminius.

Hugo de Groot trad in talloze geschriften duidelijk naar voren als verdediger van het kamp der Arminianen, of, vanuit zijn gezichtspunt gezien, het kamp van hen die voor tolerantie ijverden, en van mening waren dat de staat het hoogste gezag was, en dus boven de kerk stond. Dat was ook het standpunt van Van Oldenbarnevelt, die ook weigerde een nationale synode van staatswege bijeen te roepen, omdat daarin ongetwijfeld Arminius veroordeeld zou worden.

Prins Maurits zag in de godsdiensttwisten een kans op het buitenspel zetten van de vredespartij, dat wil zeggen degenen die voor de omzetting van het twaalfjarig bestand met Spanje in een permanent vredesverdrag waren. Het bestand had hem als legeraanvoerder veel macht, aanzien en buitgeld gekost.

 

 In augustus 1618 wist de prins de machtsstrijd in zijn voordeel te beslechten. Van Oldenbarnevelt en De Groot werden op 29 augustus 1618 gevangengenomen. Gillis van Ledenberg pleegde enkele dagen later zelfmoord, Van Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Een college van 24 rechters veroordeelde de remonstrant Hugo de Groot ‘ter eeuwige gevangenisse’. Aanvankelijk werd hij te Den Haag in hechtenis gehouden, maar op 5 juni 1619 werd hij overgebracht naar Slot Loevestein, toen een staatsgevangenis, later gevolgd door zijn vrouw Maria van Reigersberch en dienstmeisje Elselina van Houweningen.

Ontsnapping per kist

Hij mocht wel blijven studeren en schreef in gevangenschap zijn Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid. Daarvoor kreeg hij een kist boeken die soldaten bij een familie in Gorinchem ophaalden; later zou de kist terugbezorgd worden. Dat bracht Maria na anderhalf jaar op een idee. Zij maande Hugo: “Kruip in die kist en zorg dat je er twee uur in kunt blijven zitten zonder geluid te maken”. Ze liet hem avonden lang oefenen. De tijd begon te dringen, omdat het Twaalfjarig Bestand met Spanje binnenkort afliep, waarna mogelijk de vluchtroutes minder veilig zouden zijn.

Op 22 maart 1621 ontsnapte Hugo uit Loevestein. Op deze dag was het jaarmarkt in Gorinchem, en de gevangenisbaas was weg. Maria legde met Elselina de boeken in het bed, zodat het net leek of Hugo ziek was. Met alleen zijn ondergoed en zijden kousen aan kroop hij in de kist. Elselina ging met de soldaten mee naar Gorinchem om de kist in de gaten te houden. Eenmaal bij de familie aangekomen stapte Hugo eruit om ijlings in metselaarskleren naar Antwerpen te vluchten. Vandaar vertrok hij naar Parijs. Aldaar ontving hij bezoek van de broers Cornelis en Dirk de Graeff.

Het roemruchte verhaal van deze ontsnapping werd door de publicatie van de biografie door Gerard Brandt, die het uit Elselina’s mond had opgetekend, een van de klassiekers van de Nederlandse geschiedschrijving, zozeer dat op diverse plaatsen, onder andere in het Rijksmuseum in Amsterdam en in de Prinsenhof in Delft,  maar ook in New York en op Loevestein zelf, kisten worden bewaard waarvan gezegd wordt dat daarin Hugo de Groot ontsnapte.

In 1631 keerde hij terug naar Rotterdam, in de hoop dat hij zich weer in Holland kon vestigen. Zes jaar na de dood van Maurits was het politieke klimaat onder diens opvolger Frederik Hendrik veel milder geworden. Burgemeester Van Berkel pleitte voor amnestie voor hem in de Staten van Holland. Ook de historicus en dichter P.C. Hooft, die tot de kring rond de stadhouder behoorde, deed een goed woordje.

Maar De Groot zelf weigerde welk verzoek dan ook tot de Staten of de prins te richten; hij was ervan overtuigd dat hij niets verkeerds had gedaan. Het jaar daarop vaardigden de Staten een nieuw arrestatiebevel uit en moest hij opnieuw in ballingschap gaan.

 

Onderhouden door de Franse koning

Vanuit Loevestein vluchtte De Groot naar Parijs, waar hij uiteindelijk weer in vrijheid zijn vrouw ontmoette en een toelage van de Franse koning kreeg. Naast de bekostiging van zijn levensonderhoud stelde het jaargeld De Groot in staat om zich aan zijn schrijverschap te wijden. In 1622 verscheen Apologeticus oftewel Verantwoordingh van de wettelijcke regieringh van Hollandt ende West-Vrieslandt, waarin De Groot zijn visie op de wettigheid van het Hollandse bewind gaf. Volledig verteerd door politieke wrok was hij echter niet, getuige zijn publicaties op theologisch (De veritate religionis christianae in 1627) en letterkundig (de Latijnse vertaling van het werk van de Byzantijnse geleerde  Stobaeus in 1623) gebied.

In Zweedse staatsdienst

Vanaf 1634 woonde hij als gezant van Zweden in Parijs. Het was zijn taak om Franse steun te winnen voor de Zweedse interventiepolitiek in Duitsland. De Zweden streden aan de zijde van de Duitse protestanten in de Dertigjarige Oorlog. Als principieel en wat rechtlijnig remonstrant kon hij echter moeilijk overweg met de opportunistische Fransen onder kardinaal Richelieu. Onder invloed van de “Franse partij” aan het hof in Stockholm werd hij op 20 december 1644 teruggeroepen.

De jonge koningin Christina wilde hem tot staatsraad benoemen om haar te adviseren in zaken van buitenlandse politiek. Maar bovenal wilde ze hem een wetenschappelijke bibliotheek voor haar laten samenstellen. De Groot voelde daar niets voor. Ook het noordelijke klimaat trok hem en zijn vrouw weinig aan. In maart 1645 vertrok hij uit Stockholm, naar Lübeck. Zijn schip leed echter schipbreuk bij het oversteken van de Oostzee.. Hij kwam veilig aan wal, maar ver naar het oosten. Te paard reisde hij vanaf 13 augustus richting Lübeck, maar uitgeput bereikte hij Rostock. Daar overleed hij op 28 augustus. Zijn laatste woorden zouden zijn geweest: “door veel te begrijpen heb ik niets bereikt”. Hugo de Groot ligt begraven in de Nieuwe Kerk in Delft, vlakbij Prins Maurits.

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *