Pieter van Foreest, ook wel Petrus Forestus (Alkmaar, 1521 – Aldaar, 1597) was een van de belangrijkste medici van Nederland, en stond ook bekend als de “Hollandse Hippocrates”.
Petrus Forestus wordt geboren als zoon van Jorden van Foreest (1494-1559) en Margriet, dochter van Nanning Beyers. Hij krijgt zijn eerste onderricht aan de Alkmaarse Latijnse Scool. Omstreeks 1536 gaat hij studeren aan de Universiteit van Leuven. In 1540 begint hij een studiereis langs verscheidene Europese universiteiten, een zogenoemde Peregrinatio Academica teneinde de praktijk van de geneeskunde te leren kennen. Hij verblijft drie jaar in Bologna van waaruit hij ook in Padua, Venetië en Ferrara werkzaam is. Op 29 november 1543 promoveert hij aan de universiteit van Bologna. Vervolgens werkt hij enige tijd in Rome en Parijs. In 1546 keert hij terug naar Alkmaar om aldaar een geneeskundige praktijk op te bouwen. Hij trouwt in 1546 met Eva van Teijlingen (1525-1595).
In 1558 wordt Forestus benoemd tot stadsgeneesheer van Delft, welke functie hij gedurende ruim 37 jaar uitoefent. In augustus 1574 tijdens het beleg van Leiden wordt Forestus geconsulteerd door prins Willem van Oranje als deze ziek te Delfshaven te bed ligt. Sedertdien wordt Forestus herhaaldelijk geraadpleegd wanneer leden van de prinselijke familie door ziekte werden getroffen.
Door Curatoren van de te stichten Leidse Universiteit wordt Forestus uitgenodigd aanwezig te zijn bij de openingsplechtigheid op 8 februari 1575. Hij loopt mee in de feestelijke stoet als “doctor ende professor in der medicine” en blijft tot 12 februari in Leiden om de statuten van de nieuwe academie mede te ondertekenen. Daarna keert hij terug naar Delft.. Hij atprefereert de geneeskundige praktijk, en verkiest geen academische functie.
Na de dodelijke aanslag op prins Willem van Oranje, 10 juli 1584 verricht Forestus samen met zijn Delftse collega Cornelis Busennius de lijkschouw en balseming.. Zij brengen hierover uitvoerig verslag uit aan de Staten van Holland. Een gedeelte van dat verslag luidt als volgt: Meester Peeter Forestus ende Mr. Cornelis Busennius, docteuren in de medicynen der stede van Delft, gevisiteert hebbende het lichaam van syne excellentie, hebben verclaert, dat den scheut is ingegaen, aen de slincke syde, drie wingheren beneffens den tepel van de borste, ontrent een groot strootbreed neerwaerder dan den tepel staet, deur de vyfde ribbe, ende is voorts gepasseert door de longher, daer nae deur de dunste membraneuse partye van het middelrif, oft diaphragma, ende van daer, deur de crop van de maeghe, ende also deur de zevenste ende achste ribbe, met quetsinghe over de slinkerzyde, hert aen de spina dorsi, oft paternoster van ’t rugghebeen, met twee gaten, met interstitie van een half groot breet, weesende d’een groter dan d’ander.
Op 10 maart 1597 overlijdt Petrus Forestus. Hij is ruim 75 jaar geworden. Zijn stoffelijk overschot wordt op 13 maart 1597 begraven in de Grote of Sint-Laurenskerk te Alkmaar. De laatste regel op zijn grafsteen luidt als volgt: Hippocrates batavus si fuit ille fuit (Indien er ooit een Hollandse Hippocrates bestaan heeft dan was hij het).
Forestus had een diepe afkeer van kwakzalvers, piskijkers, en van het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde. Een gedeelte van een onuitgegeven handschrift van hem is bewaard gebleven, getiteld Vander Empiriken, Landloeperen ende Valscher Medicynsbedroch. Hij heeft dit geschreven ten behoeve van eenvoudige mensen, die door dit soort bedriegers worden verleit ende bedrooghen. In 1584 weet hij de Delftse magistraten te overtuigen om regels op te stellen voordat de geneeskunst bedreven mocht worden.